Sinds het proces in gang is gezet, en ik langzaam onze spullen aan het verzamelen ben, ben ik mij aan het voorbereiden op het einde van mijn leven in dit huis.
Het begon na de bezichtiging van het ruime appartement aan de Beijerlandselaan. Met zijn tweeën zwierven we enige tijd door de leegstaande vertrekken. Zulke ruimtes werden vroeger gebouwd voor mensen die wat van het leven durfden te verwachten. Maar hoe beangstigend werd het vooruitzicht om deze galmende ruimte te moeten vullen met de spullen die daarbij passen. De airfryer, de laminaatvloer, mijn bordspellen, jouw spinnewiel.
Misschien, opperde ik na afloop troostend aan de telefoon, zouden we gewoon zo kunnen intrekken. We zouden onze oude spullen kunnen achterlaten als laatste gift aan dit vervallen huis. Als we dan weer plots weg moeten, hoeven we alleen elkaar mee te dragen. We verdelen de nieuwe ruimte in twee gelijke delen: een leeg gedeelte aan de straatkant, waar we niet hoeven komen, en een bewoond gedeelte met uitzicht op de overgroeide tuin.
We zouden nog verder kunnen gaan. We stellen ons samenleven uit voor een betere tijd. Ik ben immers al begonnen met het wissen van onze sporen, het proces van onze verwijdering van deze plek. Ik heb al onze contracten opgezegd, de meeste van mijn kleren in de container gegooid en de planten weggegeven. Ik heb niet veel nodig.
Ik zou kunnen doorgaan tot we samen helemaal zijn opgelost. Tot we nergens meer hoeven te wonen, behalve in elkaars verbeelding, die de nood om te schuilen en veilig te slapen doorbreekt. Het zal eenvoudig zijn. Ikzelf weeg al bijna niks meer. Het enige wat van mij zal overblijven, ben jij.