Donna Haraway schrijft het boek ‘’bescheiden getuige’’ over wetenschap
(een bescheiden getuige merkt op dat het boek niet over wetenschap gaat)
Als ik een keer doorzichtig zou zijn
zou ik een gedicht schrijven
zou ik iemand zomaar ontmoeten in een bar en daarmee in gesprek raken.
Ik gooi mezelf weg, vind mezelf terug
in de trein, altijd in de trein
of in de spiegel
De vraag over moeten of mogen bestaat niet
De lezer leest al langs mijn woorden
Ziet al een vrouw
[…]
Ik ken iemand die diens lichaam moet vermoorden
wil die verlost zijn van haar subjectiviteit.
Er bestaan winternachten waarbij het donker tegen het donker afsteekt
waar snelle voetstappen
Waar iedereen: zeewier, een hond, een baksteen, een toevallige passant?
en waarom wij niet.
“Simpel’’ zegt de bescheiden getuige,
hij dacht dat ik een vraag stelde.
“Het gaat niet om waarom maar eerder over waarvoor en waarheen.’’
Kijk daar loopt haar lichaam,
door de straat
door haar taal.
Tot we onszelf wegschrijven,
totdat we geen taal meer zijn, loopt haar lichaam daar op straat.
“Maar taal is nou eenmaal taal,’’ aldus de taal
als ie schouders had zou die ze ophalen.
als ie lucht in diens longen had zou die het uitblazen
of allebei
“Wie is taal? Ik ken hem niet’’
de bescheiden getuige lijkt geïrriteerd.
‘’De tijdlijn is al gemaakt en is zo goed als af’’
hij mompelt terwijl hij wegloopt
als een flâneur.
als een flâneur?
La rue assourdissante autour de moi hurlait.
Longue, mince, en grand deuil, douleur majestueuse,
Une femme passa, d’une main fastueuse
Soulevant, balançant le feston et l’ourlet;
Ja als een flâneur, een figuur die altijd
die Iedereen!
iedereen behalve