nu toch al enkele jaren buiten het boek
bloeit het park van mensen
een kind speelt op het fietspad
en ik vraag me af
of ik hem zou kunnen aanrijden
en hoe dat in zijn gang zou gaan
het kan waarschijnlijk niet
er is zoveel licht hier onder dit bladerdak
het dons dat in de lucht hangt
dempt ook de aankomst
van fietsen op een lichaam
in dit ogenblik kan men oversteken
zonder gevaar voor eigen leven
ook ik kan oversteken
niemand zal mij in de ballen trappen
niemand zal mij uitschelden
er zijn geen lelijke woorden voor deze wereld
geen dingen die plots verschijnen en weer verdwijnen
neem bv mij negen jaar drie maanden oud
aan de overkant van een weg
een mevrouw die mij maande dat nooit meer te doen
ik zie haar nog steeds
nu al zo ver weg zo zeker van haar zorg
trillend als een uitgeputte pup
het kind staande houdend
ogen nat als een theedoek
en vraag me af hoe haar te troosten
er was een boek
dat ik las om maar geen sorry te zeggen
ik aaide over het wit
ik aaide over de woorden die wezen
naar een wereld buiten het boek
ik aaide over de leuning van een trap
waar ik niet naar beneden durfde
wat als iemand mijn naam zou roepen
en zou vragen wat ik hier moet
ja dit is mijn huis
dit is mijn straat
en ik ben onderweg naar mijn keuken
dit is mijn stoel
dit de boterham die voor mij is belegd
mijn tanden die op het brood kauwen
het is voor mij
maar ook voor anderen
even later het park bloeit van mensen
en kom ik bij je aan
oren en ogen vol suiker ledematen bloembladen gespreid in het gras
we praten en ik heb je hand vast
en jij aait over mijn slaap
en ik wil dat het allemaal voor jou is
ik vertel je over het kind dat ik niet aanreed
en ik vertel je over het kind dat ik was
en de trap waar ik stond
en het boek dat ik las
en we kijken naar de mensen om ons heen
in veel opzichten op ons gelijkend
maar de zon
omgeleid door gebladerte bereikt
alleen de moedervlekken op jouw gezicht
en je hele gezicht zegt mij zeer veel