Over Lucebert II

Beste Andrew,

Ik wil beginnen met het benoemen van het feit dat ik je een onmogelijk verzoek deed, namelijk te spreken over een dichter die niet in een taal schrijft die je beheerst, een dichter wiens werk je niet kent en wiens positie in de Nederlandse literatuur je ook niet kent of kunt kennen. Dat creëert een bij voorbaat scheve verhouding in onze briefwisseling. Een mogelijk gevolg hiervan is dan ook dat onze uitwisseling als vanzelf naar een algemener niveau getild wordt en dat de specifieke situatie rondom Lucebert dreigt te worden gedegradeerd tot een aanleiding om het over de vraag naar de relatie tussen de ideologische positie van een kunstenaar en zijn of haar kunst te hebben.

In weerwil van de scheve verhouding, die ik door mijn verzoek over onze uitwisseling heb afgeroepen, wil ik me zoveel mogelijk beperken tot ‘het geval Lucebert’ – ik voel enig ongemak bij die frase die ik veiligheidshalve dan ook maar tussen aanhalingstekens zet. Om te beginnen zou ik het zorgwekkend vinden als Lucebert door dit nieuws plotseling minder gelezen zou worden omdat hem het predicaat ‘fout’ wordt toegedicht (Lucebert dichtte eens: “een boek opgeblazen en vervangen door geschut van geroezemoes”), als dus zijn jeugdbrieven zijn volledige productie als kunstenaar vanaf nu zouden overschaduwen of dat de brieven die getuigen van zijn antisemitisme en sympathie voor het nationaalsocialisme aangevoerd worden als excuus om zijn poëzie helemaal niet meer te lezen; anderzijds voel ik er niet voor om het nieuws in zijn geheel te negeren en niet na te denken over de mogelijke betekenis van de recente onthulling voor zijn werk.

Dat laatste bedoel ik natuurlijk niet als een voornemen om Lucebert te herlezen met als doel de nazi in het werk te onthullen of iets dergelijks; ook niet om op welke andere manier dan ook over te gaan tot een moraliserende lezing. Het devies is wat mij betreft eerder om het werk (opnieuw) ter hand te nemen om na te gaan in hoeverre het, bij vlagen, te lezen is als een poëtisch en wellicht mistig verslag van een ideologische dwaling.

Biograaf Wim Hazeu wijst erop dat Lucebert na de oorlog werd opgeroepen om in toenmalig Indië te gaan vechten maar zich liet afkeuren: hij wilde niet nog eens de fout maken achter de verkeerde vaandels aan te lopen. Vervolgens debuteerde hij met het protestgedicht, als kritiek op de politionele acties, ‘minnebrief aan onze gemartelde bruid indonesia’ (1949). Hazeu wijst erop dat Lucebert na de oorlog “nergens vriendelijk was”, en “altijd in protest tegen generaals, diplomaten, bisschoppen. Het kan niet anders dan dat hij wraak nam op het verleden. Zijn werk komt voort uit de oorlog.” Eén van Luceberts dochters zei na de onthulling dat haar vader een bange man was en “[d]an zwijg je over fouten in de oorlog. Hij dacht wellicht dat zijn werk wel voor zich sprak. Dat iedereen aan de hand van zijn werken wel zijn standpunten zou begrijpen.”

Wie weet doelde ze met die uitspraak mede op het gedicht ‘de stem van de meester’ (1954), waarin de derde strofe luidt:

de atoombom bekroonde het concentratiekamp

en wij dachten nu worden wij wakker

brachten uit een rode oostewind

een hard en waakzaam woord

dit niet vergeten

Marije Groos interpreteert deze strofe (in 2002) als volgt: “De dichter en anderen brachten na de oorlog ‘een hard en waakzaam woord’, afkomstig uit ‘een rode oostewind’. (…) [D]e verschrikkingen van de oorlog [mochten niet] worden vergeten. Maar Nederland vergat het hard en waakzaam woord wél. (…)De herinnering aan de verschrikkingen van de oorlog werd omwille van een nieuwe, ditmaal koude, oorlog weggedrukt.” De lezing van deze strofe als een kritiek op het Nederlandse vergeten was mogelijk zonder kennis van Luceberts antisemitische brieven, maar kun je deze strofe met de kennis van nu niet tegelijk, zonder dat de bovenstaande lezing teniet wordt gedaan, lezen als een getuigenis van een geïntensiveerd zelfbewustzijn van Lucebert als gevolg van zijn misstap, waardoor dit waarschuwende gedicht een wraakneming wordt op zowel zijn eigen verleden als op het wegdrukken van het oorlogsverleden van een land, om een nieuwe, koude of minder koude oorlog mogelijk te maken? Ik weet niet in hoeverre ik nu het nu riskeer al te psychologiserend te lezen.

Je schreef dat politieke bekeringen, zoals religieuze, vaak emotioneel of materieel getriggerd worden en dat Lucebert jong was toen hij zijn antisemitische uitspraken deed. Maar waar je met enige scepsis over nadacht was hoe die brieven zouden kunnen leiden tot een andere lezing van zijn poëzie. Het bovenstaande is bedoeld als proefopstelling, als een summier aftasten van de mogelijkheid om met een andere, verschoven blik naar het oeuvre van Lucebert te kijken.

In Leiden staat het gedicht ‘poëzie is kinderspel’ op een muur waarin Lucebert schrijft dat men verveeld en veel te veilig, verloren is voor de poëzie. Het gedicht eindigt met de regels:

laat herinnerd u weten

dit was ik en dat was het heelal

Ik laat die regels graag voor zich spreken.

Warme groet,

Tommy