Dialogische recensie: Abdelkader Benali – De stilte van de ander

Dialogische recensie – Esha Guy Hadjadj schrijft een dialogische recensie gericht aan Aafke Romeijn over Benali’s in boekvorm uitgegeven 4 mei-lezing. Romeijn zal op dit platform over enkele weken reageren.

Beste Aafke,

De stilte van de ander kwam bij mij per post aan in een nietszeggende kartonnen doos. Toen ik de doos openscheurde, vond ik naast het boekje ook een formulier met vermoedelijk een kleine biografie van Benali. Ik zeg ‘vermoedelijk’, omdat door een printerfout alle zinnen zwartgelakt waren. Het enige stukje van het document dat de vertaling naar papier had overleefd was het portret van een glimlachende Benali onderaan de pagina. Het leek alsof zijn woorden hem waren ontnomen. ‘Ha’, dacht ik, ‘is dit dan de stilte van de ander?’

Toen ik het boekje opensloeg, leek het even die kant op te gaan. Ik trof de nogal gewichtige titel ‘Apologie van een Marokkaan’ aan, waarin Benali ingaat op de affaire rond de 4 mei-lezing die hij zou geven, maar waar hij onder druk van de organisatie van af zag. Volgens Benali waren de reacties op zijn opgedoken antisemitische uitspraak grotendeels gevoed door het feit dat hij een Marokkaan is die de herinnering aan de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog wil verbreden. Zo schrijft hij dat sommige Nederlanders op elk moment klaar staan om een heksenjacht te beginnen “omdat ze er ten diepste van overtuigd zijn dat mensen geen individuen zijn, maar te allen tijde deel uitmaken van een groep en die groep heeft een essentieel karakter”. De stilte zou hem worden opgelegd omdat hij anders is. Het is goed mogelijk dat dit ermee te maken had, maar op de concrete aanleiding – zijn onhandige antisemitische uitspraak – gaat hij verder niet in. Aan de ene kant snap ik dat wel: de eerste keer dat ik dat beruchte citaat las dacht ik: oei, dat ziet er niet goed uit, maar na het vijfde of zevende krantenartikel erover was ik het spuugzat. Als dit het enige is wat ze over hem konden vinden, dan zal het allemaal wel meevallen, niet?

Toch doen zijn pogingen om de gedane schade te repareren niet veel met mij. Eerst en vooral omdat ik niet denk dat hij echt iets fout heeft gedaan. Maar zijn manier om met deze imagoschade om te gaan helpt ook niet mee. In zijn ‘Apologie’ verplaatst Benali het brandpunt van de hele affaire van antisemitisme naar islamofobie. Door het vooral te hebben over islamofobie in Nederland gaat hij voorbij aan de pijn die zijn eigen uitspraak heeft veroorzaakt. Begrijpelijk, zeker wanneer racistische twitteraars hem links en rechts van antisemitisme beschuldigen. Maar het is juist de kunst om beide vormen van uitsluiting tegelijkertijd onder de loep te nemen. Het gaat hier niet over antisemitisme versus islamofobie: dat zou slechts de zoveelste poging zijn om de jood tegenover de moslim te zetten. Volgens mij denkt Benali er ook zo over: hij bevestigt even goed dat joden en moslims “in hetzelfde kamp zitten”, hoewel ‘kamp’ hier een ongelukkige woordkeuze is. Maar hij voelde zich kennelijk dusdanig in het nauw gedreven dat hij het vooral voor zichzelf opnam, en zich niet richtte op het antisemitisme zelf.

Vind je trouwens niet dat hij in zijn onuitgesproken lezing juist wél mooi de jood naast de Marokkaan zet? Benali maakt in zijn toespraak van de geschiedenis iets lichamelijks, een pijn die onder je huid gaat zitten en met je meereist, waar je ook naartoe gaat, zodat je de ander bij voorbaat al wantrouwt. Aan mijn moeders kant van de familie is de lijfspreuk daarom: “Als het erop aankomt, kun je alleen op ons aan”. Tegelijkertijd kan historisch besef ook verbinden. Benali vertelt hoe zijn familie introk in de Messchertstraat in Rotterdam, vlak naast het huis waar een paar decennia daarvoor de familie Raab werd gedeporteerd. Benali’s vader begon een slagerij in een straat die voor de oorlog vooral uit joodse winkels had bestaan. Niets wees erop dat in deze straten “de dood op de deur had geklopt”. Als Benali het niet wilde weten, hoefde hij het niet te weten.

Straten zijn misschien wel de huid van het heden. En net als in ons lichaam huist de geschiedenis er vlak onder. Je kunt onbezorgd door de Messchertstraat lopen, zoals je onbezorgd over het Meester Visserplein of de Jodenbree in Amsterdam kunt lopen. Maar als je goed kijkt, zie je dat deze plekken wonden dragen die nooit zullen helen. Vergeten is een kwestie van niet willen of kunnen zien; herinneren een kwestie van niet kunnen of willen wegkijken. Vergeten is de taak van de natie, zoals Benali terecht opmerkt. Zij ziet de geschiedenis als iets dat voorbij is, als iets dat we ingepakt in twee krappe minuten kunnen herdenken, met een lezing als strik eromheen. Een vriend van me vertelde dat zijn opa geen behoefte heeft aan deze twee minuten: “Herdenken doe ik iedere dag”, zei hij. Zijn opa ziet de wonden die de straten proberen te bedekken.

Stiekem denk ik dat een schrijver ook moet durven archeoloog te zijn. Met literatuur kunnen we vergeten geschiedenissen opgraven en tegen het licht houden. Benali doet dat. Benali stelt de wonden bloot die zich schuilhouden onder straten en achter façades. En hij laat zien hoe de Nederlands-Marokkaanse geschiedenis, hoewel onvergelijkbaar, op onvoorziene wijze vervlochten is geraakt met de joodse geschiedenis in Nederland. Benali vangt in de Messchertstraat de stilte van de gedeporteerde ander op. Een opgelegde stilte, in de vorm van splinternieuwe rijtjeshuizen en een gladgestreken straatdek.

Maar er is nóg een stilte van de ander: de stilte die Benali als Marokkaan opgelegd krijgt in het praatgrage Nederland dat in groeiende vaart naar rechts afhelt. De Marokkaan is er volgens hem enkel om over gepraat te worden, niet om zelf te praten. Toen Grunberg vorig jaar het lot van de joden met dat van de Marokkanen vergeleek, viel het Benali al op dat niemand de kans aangreep om aan Marokkanen zelf te vragen wat zij van deze vergelijking vonden. Naar aanleiding van een moedeloos makende aanvaring met Joost Eerdmans tijdens een talkshow schrijft hij: “De Marokkaan is een symbool geworden voor verschillende dingen: de verloren onschuld, de extremist, de crimineel, de hoofddoek en het slachtoffer. Zelden wordt hij gezien als symbool van weerwoord.”

Helaas kunnen Benali en ik elkaar hier de ellebogen aanraken. Zoals je weet vluchtte Eerdmans een half jaar later van het zinkende schip van Forum voor Democratie, toen Nicki Pouw-Verweij de uitspraken die Baudet tijdens een diner deed openbaarde. Zo zei hij onder andere: “Waar komt jouw kruistocht tegen het antisemitisme vandaan? Iedereen die ik ken is antisemiet”. Wat volgde was de zoveelste mediarel over Baudet, een nieuwe splinterpartij onder leiding van Eerdmans, en een voorspelbare verkiezingszege voor beide populisten. Voor zover ik me kan herinneren kwamen er ook hier geen enquêtes voor joodse Nederlanders bij kijken. Net als de Marokkaan is de jood ook maar een symbool: van het weerloze slachtoffer, de onverbiddelijke bezetter, de aansteller en de opportunist. Benali schrijft dat hij de 4 mei-lezing zag als een kans om Marokkanen deel uit te laten maken van onze geschiedenis – en ik zeg hier ‘onze’ met veel moeite: dat je deel uitmaakt van de nationale geschiedenis betekent nog niet dat je erbij hoort.

Maar gelukkig is daar dan de stilte van de ander, ditmaal in de vorm van compassie, van schaamte en gastvrijheid. De ander is dit keer niet iemand die tegenover je staat, maar naast je. Het is een stilte die erkent dat er geen woorden zijn voor zulke misdaden tegen de mensheid. Volgens Simon(e) van Saarloos geeft twee minuten stilte het idee dat we de geschiedenis begrijpen: goed, dat weten we dan, dat hoeft niet meer gezegd. Hier schaar ik me liever achter Benali. Stilte getuigt van begrepen onbegrip. Het is het lege besef dat we niet kunnen begrijpen wat er gebeurd is.

Benali haalt net als Grunberg het jaar ervoor Primo Levi aan in zijn lezing. Levi vond dat de mens de plicht heeft om een getuige van zijn tijd te zijn. In een omvangrijk œuvre probeert hij daarom de gruwelen van de Shoah over te brengen. Maar Levi wist als geen ander wat voor onmogelijke missie hij zichzelf oplegde. In het begin van De verdronkenen en de geredden waarschuwt hij dat hij eigenlijk niet kan getuigen wat de Holocaust was. Hij gaat zelfs nog verder: hij stelt dat hij de Holocaust niet écht heeft meegemaakt, omdat hij het nog kan navertellen. Degenen die het hebben meegemaakt, konden dat niet meer.

Wat blijft er over als er zelfs geen getuigen meer zijn? Deze vraag houdt Nederland nu al een tijdje in haar greep. Moeten we de herdenking oprekken naar alle oorlogsslachtoffers? Of moeten we het verleden interpreteren in het licht van het heden, zoals Grunberg deed? Ik wil mij hier niet aan deze vragen branden; ik vind vooral een bittere troost in Levi’s pessimisme. Als er nooit echte getuigen zijn geweest, dan is de stilte de enige getuigenis die niet voor zijn beurt praat. Misschien is dat wat ‘de stilte van de ander’ betekent: de stilte die voortvloeit uit de afwezigheid van de ander, zoals water van de bron komt. Misschien zijn we daarom stil. Om de straten een keertje te laten spreken. Om de pijn te kunnen erkennen in plaats van te beschrijven. Omdat een woord te veel een wereld verwoest. 4 mei kent een speciale stilte, waarin helemaal niemand in dit land zich gehoord voelt. En dat lijkt me erg waardevol. In die zin is Benali’s onuitgesproken lezing misschien wel een beter eerbetoon dan iedere andere lezing die vandaag gehouden wordt.

Liefs,
Esha

Abdelkader Benali – De stilte van de ander. Over hoe de stilte ons overeind houdt. Verschenen in april 2021 bij de Arbeiderspers (paperback, 64 pagina’s). ISBN 9789029544429