Over herdenken V

Beste Esther, Frans-Willem, Sara en Anja,

7 september 2021

Allereerst bedankt voor jullie indrukwekkende woorden. Persoonlijke anekdotes vervlechten met visies op herdenken is de enige manier hoe we over herdenken kunnen spreken. Ik ga hier als student een poging tot beleren doen – wat inderdaad, Anja (ik ben groot fan trouwens), een negatieve connotatie heeft. Eigenlijk gek deze connotatie. In het Engels vind ik geen betere vertaling dan ‘to teach’, of ‘pedantism’. De irritatiefactor van het woord doet me denken aan de term mansplaining: een (witte) man die op autoritaire wijze iets uitlegt aan een vrouw, iemand uit een gemarginaliseerde groep, ervan uitgaande dat deze persoon onwetend is. Dit uitleggen heeft iets kleinerends, neerbuigends. Iemand iets onderwijzen heeft dus alles te maken met macht, maar wat als je iemand iets onderwijst wat de ander nooit kan voelen? Is het belerend wanneer je vanuit je eigen geleefde ervaring spreekt over een onderwerp?

In ieder geval hoop ik met deze brief wat licht te schijnen op alles wat hiervoor geschreven is. Hierin zal ik ook wat citaten van de 4 mei-lezing van 2021 meenemen, die voor de tweede keer gehouden werd in een lege Nieuwe Kerk, op een lege Dam. Ik moet eerlijk zeggen dat ik deze setting wel wat vind hebben. De stilte en leegte, symbool voor de vele stemmen die niet meer kunnen spreken. Deze stiltes zijn de rode draad van deze brief. Allereerst wil ik benadrukken dat ik blij was met de woorden van Sara – het was een worsteling om door de eerste twee brieven te komen qua terminologie. Het gesprek over herdenken moet juist toegankelijk zijn, gezien de brede en diverse groep mensen die het aangaat, maar dat is misschien een onderwerp voor een andere kettingbrief. Ook deel ik Esthers vraagtekens bij de verwijzingen naar ziektes door Grunberg, die volgens hem nodig zijn om de zwaarte en pijn van een gebeurtenis te beschrijven. Validisme, in dit geval stigmatisering van mensen met een functiebeperking, is geen manier om dit te duiden.

Deze 4 mei was voor mij speciaal door de bijdrage van spokenword-artiest Amara van der Elst, die op indrukwekkende wijze sprak over haar dubbelbloed-identiteit. In de Volkskrant vertelt Van der Elst dat zij met deze spokenword-voordracht “alle groepen van de samenleving – ook die niet genoemd worden op 4 mei – het gevoel [wil] geven dat ze worden gezien”. Hoewel ik me daarbij afvraag of het gevoel van gezien worden hetzelfde is als de vanzelfsprekendheid van erbij te horen. Van der Elst spreekt op 4 mei – één dag voor de bevrijding van Nederland, dat wil zeggen, de bevrijding van één van haar twee moederlanden, aangezien Nederlands-Indië pas op 15 augustus 1945 werd bevrijd, als je al van bevrijding kan spreken.

want hoe verzacht je oude pijn met nieuwe woorden?
is het ‘geleden onder’ of ‘gestreden voor’
wanneer twee verhaallijnen door mijn bloed stromen
waar Indo en Nederlander in één lichaam samenkomen
wie is dan de sterkste vechter in de kooi?
ik leerde half en half maken heel mooi

Haar voordracht raakte me. Wellicht omdat het dicht bij huis kwam. Net zoals Van der Elst ben ik dubbelbloed, met een geschiedenis in het Nederlandse koloniale verleden. Mijn moeder is Hindostaans-Surinaams, mijn vader Nederlands. Mijn moeder is geboren in Suriname, in het district Nickerie. Ze is een kind uit een gedwongen huwelijk. Op haar achtste vertrok mijn oma met haar naar Nederland. Ik kan me alleen voorstellingen maken van hoe dit moet zijn geweest: een alleenstaande bruine vrouw met een dove bruine dochter, mijn moeder, in een nieuw land vol racistische denkbeelden.

Mijn moeders moedertaal is Nederlandse Gebarentaal (NGT), een taal die zij niet met haar moeder deelde. NGT was overigens een verboden taal van 1900 tot 1980, dus ook op het moment dat mijn moeder hier arriveerde in 1970, met alle gevolgen van dien. Mijn moeder en oma hadden hun eigen manier van communicatie. Een gecreëerde taal van liefde, zo puur als het maar kan, maar ook een taal die bomvol stiltes zat. Op het moment dat ik oud genoeg was om vragen te stellen over onze familiegeschiedenis kreeg mijn oma Alzheimer. Deze ziekte brengt haar terug in de tijd, ze spreekt nu enkel nog Hindi/Sarnami – een taal die ik haar nog nooit heb horen spreken voor haar ziekte.

Ik weet überhaupt pas sinds een paar jaar dat mijn moeder Hindostaans-Surinaams is, toen ik een ver familielid er iets over zag delen op Facebook. Ik ging het googelen, en leerde zo over de Indiase dwangarbeiders die onder valse voorwendselen van Brits-Indië naar Suriname gelokt werden, en soms zelfs ontvoerd. Google leerde mij dit, niet de geschiedenisboeken op school. Je kunt wel zeggen dat ik mijn interesse in geschiedenis gebruik als tool om stiltes op te vullen, iets dat niet altijd even bevredigend is. De term colonial amnesia kreeg voor mij een bittere nasmaak. Uit de Verweylezing van Karin Amatmoekrim komen de treffende en droevige woorden:

[…] om Suriname te construeren, [werden] de Caraïben, de Arowakken en de Trio verdreven, en [werden] mensen uit Afrika, Indonesië, India en China weggehaald. Het zijn historische feiten die we leren uit onze geschiedenisboeken. Maar minder vaak beseffen we dat al deze mensen een wereld verloren bij het vormen van een nieuwe. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het idee van verlies in veel postkoloniale literatuur centraal staat. Want je zou kunnen zeggen dat wat al die verschillende mensen in deze nieuwe wereld met elkaar verbond, het verlies was.

Met het verlies van deze werelden, ligt het gevaar op de loer dat ook veel geschiedenis verloren gaat. Het veld van orale geschiedenis wordt gelukkig steeds meer op waarde geschat, maar met de jaren verdwijnt een onvoorstelbare schat aan verhalen, die licht kunnen schijnen op wat was, en daardoor op wat nu is. Ook ik had moeite met Esthers voorstel van het afzetten van de historische bril. Misschien omdat het opzetten van deze bril juist voor mij persoonlijk de toegang bood tot herdenking. Pierre Nora’s Lieux de Mémoire is een concept dat de collectieve geschiedschrijving in materiële en niet-materiële objecten, zoals plaatsen, praktijken en herinneringen, beschrijft. Een voorwaarde voor de creatie van een collectieve geschiedenis is volgens Nora de wil om deze geschiedenis te memoreren. Colonial amnesia in Nederlandse geschiedschrijving is hét voorbeeld hoe Nederland een lange tijd niet aan deze voorwaarde voldeed. Gloria Wekker beschrijft dit in haar boek White Innocence als the Dutch Cultural Archive:

“[…] an unacknowledged reservoir of knowledge and affects based on four hundred years of Dutch imperial rule plays a vital but unacknowledged part in dominant meaning-making processes, including the making of the self, taking place in Dutch society.”

Als klein kind was ik gefascineerd door de Tweede Wereldoorlog, door de verhalen die stonden in onze geschiedenisboeken, de films die ik erover keek en de boeken die ik erover las. Hoe konden zulke gruweldaden hebben plaatsgevonden? Ik kreeg het idee dat heel Nederland in het verzet zat en wist tot voor kort niet dat er bijvoorbeeld ook honderden Surinamers vrijwillig meevochten in de Tweede Wereldoorlog – iets waar de Nederlanders destijds niet op zaten te wachten. Niet omdat ze de hulp niet konden gebruiken, maar omdat er dan zwarte mannen in het witte leger zouden rondlopen. Vanwege racisme. Er is echter een Surinaamse verzetsheld die sinds dit jaar meer bekendheid heeft gekregen bij het grotere publiek, namelijk: Anton de Kom. Zijn boek Wij slaven van Suriname dat in 1934 werd uitgebracht, stond dit jaar ineens in de bestsellerlijsten. Ook werd De Kom toegevoegd aan de Nederlandse canon, een mooi eerbetoon aan zijn leven.

Wat echter niet wordt genoemd, is hoe Nederland De Kom zijn leven lang belemmerde en tegenzat. Waar voor De Kom koloniale onderdrukking en de strijd tegen fascisme eenzelfde was, was De Kom voor de Nederlandse staat maar één ding: een bedreiging voor de macht. We eren De Kom nu hier, iets dat in Suriname al decennia wordt gedaan, maar staan niet genoeg stil bij de pijnlijke machtsrol die Nederland had in zijn leven en gevangenschap. Verder vraag ik me af of De Kom in Nederland zulke bekendheid zou hebben gekregen als hij geen rol had gespeeld in het verzet – een gedachte die ik liever niet had.

Wat je bij de lezing van Arnon Grunberg zag, zag je ook tijdens de meest recente Dodenherdenking weer. Er is meer aandacht voor het grotere plaatje van herdenken, en de waarschuwing die het meebrengt voor de huidige en toekomstige maatschappij. Herdenken is inherent persoonlijk en publiekelijk herdenken is inherent politiek. Want wie heeft zeggenschap over wat en wie herdacht wordt? Kijk alleen al naar de volgorde van de kransenlegging. Het herdenkingsevenement is vanuit de kern gebakend door de data vier en vijf mei. Zo schrijft Sander Phillipse in een artikel op OneWorld, na het noemen van verschillende incidenten zoals het uitsluiten van Vereniging Ons Suriname bij het KNSM-monument en de pijnlijke geschiedenis achter het homomonument:

Zoals zo vaak bepaalt de witte meerderheid daarmee wie er mee mag doen, op welke manier, en onder welke voorwaarden. Het zijn pogingen om de dodenherdenking te enten op uitsluiting en overheersing, om een nationaal moment van bezinning te laten draaien om De Echte Nederlander. Daarom ga ik vanavond stilstaan bij alle mensen die niet bij het grote Nederlandse verhaal hoorden, bij de slachtoffers die zijn gevallen door Nederlands geweld, door Nederlandse collaboratie, en door Nederlandse uitsluiting. De Echte Nederlander wordt al genoeg gehoord.

En daar sluit ik mij bij aan. De Ander is fluïde en wordt geconstrueerd in het kunstmatige kader van de overheersende macht. De Ander is dus iedereen die op enig moment geacht wordt er niet bij te horen. Of je nu Joods, homoseksueel, Surinaams of doof bent, of een intersectie van verschillende gemarginaliseerde posities. Toen Grunberg de zin over Marokkanen uitsprak, zette hij de toon. Het is niet nieuw, niet verfrissend, maar wel op deze locatie en op deze dag. Dat nu juist deze zin het meest besproken is, en het meest controversieel, lijkt me veel zeggen over de noodzaak van zijn boodschap. Want, als je het over Marokkanen hebt, dan heb je het over de Ander.

Toen André van Duin bij de afgelopen 4 mei-herdenking zei dat iedereen in Nederland vrij kan zijn zonder dat iemand daar iets van zegt, hoopte ik dat de wenkbrauwen van alle tv-kijkers collectief omhoog zouden schieten. Antisemitisme is nooit weggegaan. Racistisch gedachtegoed is ingebed in onze overheidsinstituten – omdat het er altijd al is geweest. 4 mei staat voor mij dan ook voor deze realiteit, dat rechts-extremisme in Nederland al jaren misselijkmakend groot is. Voor mij is herdenken een waarschuwing. Niet voor de toekomst, maar voor het hier en nu. Belangrijk is dat we iets doen met deze waarschuwing, die ieder jaar weer klaar staat om gegeven te worden. Zoals Roxane van Iperen concludeerde in haar 4 mei-lezing dit jaar:

De terugkerende ophef over delen van onze geschiedenis bewijst dat een collectieve identiteit, als die al bestaat, niet kan leunen op een incompleet verhaal. Of het nu gaat over trauma’s van de Tweede Wereldoorlog, Nederlands-Indië, de koloniale tijd, Srebrenica, de Molukkers of de veteranen: de last van het onbedwongen verleden wordt pas verlicht als de mythe plaatsmaakt voor weten. Dat vergt rouwarbeid. Afdalen, stil zijn en álle stemmen aanhoren, ook de diepste uithalen van smart en van angst.

Herdenken is voor mij stilstaan bij wat ik nooit ga weten, bij wat zovelen nooit zullen weten. Rouwen om die verhalen die verloren zijn gegaan. Hoe herdenken we het vergeten? Het is een privilege om je geschiedenis te kennen, en dagelijks rouw ik om het gemis van de mijne. Om stiltes die schreeuwen om gehoord te worden.

Filosifeer ze,

Tamara