Celans gedicht vangt aan met een imperatief. Kan de du-figuur niet anders dan spreken, of zou die ook kunnen zwijgen? Op deze vraag geeft Celan in zijn gedicht geen antwoord. In de ‘zeedeining’ van woorden die ‘wandernd’ zijn, ontmoeten beide interpretaties elkaar.
Anne van der Horst
Celans ‘Dichtung’ en het poëtisch-geologische hooggebergte
De poëzie kent van oudsher (crypto-)metafysische, mystieke tendensen. De dichter streeft er in zijn gedichten naar op te gaan in ‘het hogere’, om zo zijn eigen vergankelijke bestaan op een talige manier te vergeten of te verleugnen. Daarentegen wacht Celans ‘ware woord’ in een geologisch hooggebergte, niet in een onbereikbaar metafysisch Jenseits.