Sonnet II

er is weer eens werk van wie doet er niet toe

(te zien in de hippe galerie je weet maar nooit) –

door critici tot in de haarvaten uitgevlooid

het publiek is bij eerste aanblik al moe –

de gezelligste man – in deze stad – te vinden

speelt de mondharp – voor het informeel tintje –

dobbelsteentjes kaas – ahawijn – of fris voor wie

meewaait met de hypermodernste winden

uit de kwekklep: kunstenaar expliceert twiet twiet

in alle eenvoud zijn gedurfde ongemakken impliciet

kunst is vooral voor kunstenaars broodnodig, niet?