Treurend afscheid van de realistische schone schijn: enkele notities bij Elias van Maurice Gilliams

De roman Elias of het gevecht met de nachtegalen van Maurice Gilliams laat zich, als wel meer werken die niet in de eerste plaats door de plot gedreven worden, niet eenvoudig samenvatten. Om daar toch, tegen beter weten in, een summiere poging toe te ondernemen: in het boek volgen we een sensitief kind, Elias, dat woont in een landhuis, en omgeven is door volwassenen, vooral veel ‘tantes’, en enkele kinderen. Elias maakt af en toe uitstapjes naar een tuin of bos, praat wat met zijn tantes, speelt wat met de kinderen, en dat is het wat betreft de plot wel zo’n beetje. Denk je bij het woord ‘gebeurtenis’ aan actie, dan gebeurt er in Elias dus bijzonder weinig. De inzet van het boek moet niet gezocht worden in de verhaallijn, want die is er nauwelijks. Wat Elias tot meer maakt dan de bovenstaande twee zinnen plotsamenvatting, is dat de roman de innerlijke ervaring weergeeft van een kind dat, door goed te kijken, de wereld om zich heen transformeert en verbijzondert – in elk geval voor zichzelf. Het mag op zich al een prestatie heten dat Gilliams de kinderblik heeft weten te hanteren, zonder te verzanden in quasi-mythische clichés over de kindertijd.

 

Als kijken schrijven is, en vice versa, dan laat Elias zich lezen als een verslag van de manier waarop de hoofdpersoon, het kind Elias, naar de wereld om zich heen kijkt, hoe het die realiteit ‘leest’ en vervolgens in het schrijven vertaalt naar een innerlijke werkelijkheid (‘een belevingswereld’), waardoor die innerlijke leefwereld vervolgens leesbaar wordt: ‘Er is een achterdocht in mij ontwaakt, waar ik de vreemde doordringendheid niet van zeggen kan. Voortaan moet ik op mijn hoede zijn, want de geheimen die diep in mij begraven liggen, zijn misschien leesbaar voor iemand geworden.’ Die innerlijke werkelijkheid bestaat uit opwinding over ogenschijnlijk alledaagse zaken, verwondering die grenst aan, of zelfs overgaat in een delirium, huilbuien uit fijngevoeligheid, etc. Door de innerlijke ervaring centraal te stellen, en doordat iedere letter in het boek gebonden is aan de blik van de dromerige Elias, sluit de roman de ‘neutrale’ weergave van een realiteit van uiterlijkheden buiten. Dat laatste is ook geen optie voor Elias, want hij voelt de naïviteit van het geloof in neutrale weergave haarfijn aan.

 

Elias of het gevecht met de nachtegalen
door Ilsa Posthuma

 

 

Dat wordt duidelijk in een passage waarin één van de tantes, tante Henriette, een portret maakt van de grootmoeder. ‘[W]ij zitten met spanning op een bijna feestelijke gebeurtenis te wachten. Tante Henriette heeft een blad papier aan de muur geprikt, en met een voorzichtig in O.I.-inkt gedoopt penseel schrijft ze de fijne omtreklijn van grootmoeders schaduwbeeld, dat onfeilbaar gelijkend op het glanzend blad valt. Wij zitten aandachtig toe te kijken en zelfs Martina is er uit de keuken voor gekomen. Niemand durft een woord laten vallen, uit schrik dat tante Henriette’s hand zou aarzelen.’ Wanneer je probeert te ontdekken of deze roman iets zegt, hoe subtiel ook, over schrijven (of bij uitbreiding, kunst als zodanig) als een specifieke vertaling, eerder dan een weergave, van de werkelijkheid, dan is de geciteerde passage er één om bij stil te staan. De passage maakt de lezer getuige van een kunstwerk in de maak. De blik van de lezer wordt vereenzelvigd met die van een publiek dat kijkt naar het creatieve proces dat uiteindelijk uitmondt in een kunstwerk. Waar het realisme streefde naar uitwissing van de kunstenaar, toont Gilliams de kunstenaar aan het werk en het kunstwerk in wording. De kunstenaar, tante Henriette, is niet uitgewist maar juist nadrukkelijk aanwezig terwijl ze de omtreklijn van grootmoeders schaduwbeeld ‘schrijft’ (Plato is niet ver weg).

 

Een pagina later is het schilderij af: ‘Als het portret voltooid is kunnen wij de ragfijne tipjes van grootmoeders kanten bef herkennen, en de kantig geslepen knoopjes aan haar kleed zijn zorgvuldig nagetekend.’ Ja, het is een prachtig gelijkend realistisch portret geworden. Maar, als gezegd, Elias voelt wel aan dat er iets schort aan het onbevangen geloof in onfeilbaar realisme: ‘Het trucje is naïef en ik ben onvoorzichtig genoeg om aan mijn mening lucht te durven geven. De aandachtige kring wijkt open, alsof ik met een toversleutel een machtig slot opengebroken had.’ Elias doorziet de toegepaste kunstgreep, hij breekt heen door de naïeve bewondering voor de realistische aanschijn van het portret. Dat hij zijn bedenkingen hardop uitspreekt, wordt hem niet in dank afgenomen. ‘Er wordt mij aan het oor gefluisterd, ‘dat ik in eerbied tekort schiet, want voorzeker heb ik grootmoeder met mijn opmerking diep leed gedaan’. Maar in het zwartste hoekje van mijn geweten triomfeert mijn eerlijke overtuiging: ik heb dubbel en dwars gelijk. Toch komen er dikke, dralende tranen in mijn ogen wiegelen, zodat mijn gezicht beneveld is; ik zie nu grauwe gestalten met gebroken houdingen om mij heen verschuiven. De zin van het gepraat is me ontgaan.’ Elias volhardt in zijn gelijk. Hij blijft stellig overtuigd dat het een naïef trucje is dat maakt dat het portret van de grootmoeder als realistisch wordt gezien (ceci n’est pas une grand-mère).

 

De teloorgang van de neutrale, realistische representatie (‘de natuurlijke letter’) roert Elias tot tranen, maar desondanks blijft hij overtuigd van de juistheid van zijn stelling. Treurig of niet, je kunt nu eenmaal niet straffeloos terugkeren naar de 19e eeuw en schrijven alsof er in de tussentijd niets gebeurd en geschreven is. Wat betreft het terugkeren naar verloren zaken uit de 19e eeuw, zouden de voorvechters van New Sincerity er goed aan doen Gilliams’ roman eens te lezen – met de tranen van verdriet mag niet tegelijk het besef wegspoelen dat een terugkeer naar -zeg- Dostojevski’s oprecht geëmotioneerde personages simpelweg niet mogelijk is – maar dat terzijde. Elias laat weliswaar zijn tranen vloeien, maar door zijn tranen laat hij zijn esthetische houding niet (mis)leiden. Maurice Gilliams doet dat evenmin. Het realistisch werk lag, de inkt nog nat, van meet af aan al in Gilliams’ prullenbak. In plaats van het volgen van realistische procedés, heeft Gilliams een werkelijkheidservaring op papier gezet waarin de verwondering en het delirium een centrale rol spelen, waarin de gestolde blik van de volwassenheid ontdooid wordt en de werkelijkheid tijdelijk smelt en vloeibaar wordt, en daarmee weer kneedbaar en dus veranderbaar.