Inleiding #GEVONDEN POËZIE

Dat is een sjiek woord voor poésie trouve. Deze reeks staat in het teken van wat dat dan verder allemaal mag zijn: gevonden, poëzie, en de combinatie van die twee termen.

Laat mij in wat volgt een opzet geven.

 

 

Abstracte randvoorwaarden

Waar moet een tekst tenminste aan voldoen wil die gevonden poëzie mogen heten? Mijns inziens zijn er de volgende vereisten, de eerste betreft de vondst, de tweede de woorden:

 

  1. Dat de dichter de poëzie oprecht vond. Negatief geformuleerd: dat de vinder niet jokt en de poëzie niet stiekem toch zelf bedacht.

NB: Aangeraden wordt daarom dat de vinder derhalve de situatie schetst waarin z/hij de gevonden poëzie vond.

 

  1. Dat de woorden zonder bedoeling poëtisch klinken. Positief geformuleerd: dat zij per toeval poëtisch zijn.

NB: Tevens en te meer is het dus nodig dat de vinder aangeeft of z/hij en – indien dat – motiveren waarom z/hij wijzigingen aan heeft gebracht in hetgeen z/hij vond.

 

 

Voorbeeld 1

Bruggetje op de kruising Oude Delft – Peperstraat.

Twee net iets te grote, luidruchtig rammelende damesfietsen.

‘Ik vind dat wel weet je
Je moet je niet veranderen
Voor andere kinderen weet je’ 

Dat is wat ik ooit optikte, direct nadat die twee bakvissen mij hadden gepasseerd. De enjambementen waren ingegeven door het buitenademig inademen van het meisje dat sprak.

De exacte tekst was ik tot het schrijven van dit stuk vergeten. Voorzover ik me kan herinneren heb ik dit voorbeeld altijd als volgt voorgedragen aan mensen:

Ik vind dat gewoon weet je

Je moet jezelf niet veranderen

Voor andere kinderen weet je

 

 

Wat

Gevonden poëzie biedt ons oefening, oefening in het herkennen van de momenten waarop de geest van de taal tot uiting komt. De geest van de taal? Wat is dat dan?

Het besef dat onze woorden niet de onze zijn, dat was de wijze les die er bij ons tijdens de (sterk Heideggeriaans ingerichtte) vakkenreeks Wijsgerige Antropologie werd ingeramd met een geweld dat neigde naar het fysieke: jij spreekt niet uit jezelf, jouw spreken is antwoorden op een reeds aangesproken-zijn, hetgeen de randvoorwaarden stelt voor hoe je aan die aanspraak kunt beantwoorden, voor hoe jij überhaupt spreken kunt.

Kortom: je denkt slechts dat jij denkt. En ook deze gedachte is je aangereikt. (Da capo.)

De geest van de taal? Dat is de naam die medestudenten van mij gaven aan de herkomst van hun, van ons, van het, spreken. De geest van de taal is niet van de wereld. Zij is geen object dat gemeten kan worden. En de geest van de taal is niet, zogezegd, van ons. Zij is geen subjectieve gedachte. Ze is van daartussen, ze is hetgeen dat de wereld aan ons te lezen geeft (tussen de regels door, de woorden inter en legere). Ze is hetgeen dat “de wereld der objecten”, “het subject” en de verhouding tussen die twee termen überhaupt bespreekbaar en/of verstaanbaar maakt. Zo is de geest van de taal wereldstichtend. D.w.z.: haar aanspraak is poëtisch.

Waan je je in de wereld die de naam ‘geest van de taal’ opent dan is gevonden poëzie illustratief of zelfs exemplarisch voor dat wat uitingen van de geest van de taal mogen heten. Woorden klinken (tekst toont zich) en toevallig horen wij daar een onbedoelde poëzie. Reductief is zo de vondst de onze. Maar het klinken van de woorden komt van de situatie rondom ons. En de poëzie? Die ligt daartussen, tussen toon en horen.

 

slagbomendalenautomatisch

 

Voorbeeld 2

Slagbomen / dalen / automatisch

Die tekst is goed zichtbaar bij elke brug in Holland die open kan. De zin staat zwart op wit geschreven op een verkeersbord. Op het semantische vlak zijn er bijna geen functionelere zinnen te vinden. Grammaticaal is alles in het werk gesteld om zo economisch mogelijk met ruimte en tijd, grondstoffen en geld om te gaan. De zin suggereert door gekruisde assonantie en haar metrum een gedicht te zijn. De tekst wil zingen, alleen het entermatig ritme van haar enjambementen maakt het dat haar voordracht robotisch oort.

Verwijder beide enjambementen en de zin klinkt vlak, als niets meer dan een feitelijke mededeling. Een die zo mogelijk nog meer ingericht is op het effectief overbrengen van informatie dan de originele vorm, want minder hakkelend in de voordracht.

Verwijder enkel het eerste enjambement en haar prosodie is consonanter.

slagbomen dalen / automatisch

Inhoudelijk wordt hiermee de automatiek een nagedachte, niet langer een wezenlijk deel van wat het is dat slagbomen doen, namelijk: dalen. D.w.z.: zij versperren de weg óf niet. Dat zij dat

/ automatisch

doen, dat is de aangename bijkomstigheid.

 

 

Waar

Komt zo niet op elk moment van spreken de geest van de taal tot uitdrukking; horen we haar niet altijd, wat we ook zeggen? Ja; maar nee. Spreken wij over haar, doelbewust, over die geest van de taal dan wijkt zij, zoals ook nu gebeurt: mijn woorden in het voorgaande lezen vals, want niemand die mij kent gelooft dat ik in geesten geloof, laat staan in die van die of die of deze of zelfs de taal. Spreek ik over de geest van de taal, dan is mijn spreken ironisch, waarheidshalve een mislukking. Een geest laat zich niet zo maar (of niet maar zo) in woorden vangen, geesten bestaan namelijk niet.

Een gesprek vloeit, de roddels rollen van je tong nog voordat je er erg in hebt. Wanneer er gedachtenloos, zonder erbij na te denken, niet zozeer lukraak en zonder doel, maar op de automatische piloot, gesproken wordt, daar pas kan de geest van de taal zuiver ten gehore komen. Ze moet terloops of per toeval ter sprake komen, in de loop van een serie taaluitingen die (in ieder geval qua bedoeling) niets met enig spreken over een of andere geest van de taal van doen hebben, maar die niettemin een vingerwijzing doen naar de semantische horizon die de grenzen van onze wereld maakt. Zo kan de geest van de taal bijvoorbeeld terloops ter sprake komen tijdens een onverwachte, maar niettemin noodzakelijke wending in het onderwerp van gesprek. En ze kan bijvoorbeeld ook toevallig worden benoemd dankzij een treffende verhaspeling of een gelukkige verspreking.

 

 

Voorbeeld 3

De datum was 15 februari 2015. De originele opmaak herinner ik me niet meer. Al zou ik die theoretisch gezien nog kunnen nazoeken, ik heb namelijk wel een PrtSc-afbeelding van het moment van de vondst ergens liggen, op een oude harde schijf. De enjambementen zijn dus aangebracht door mij.

Oekraïense militairen doden

de tijd met een potje voetbal

of het lezen

van een boek bij de weg

richting Debaltsevo

Deze vondst deed ik op nos.nl. De tekst was klikbaar – gehyperlinked naar een nieuwsbericht of een rapportage m.b.t. de onrust in het grensgebied tussen Europa en moedertje Rusland – en je kan je dus afvragen of de verantwoordelijke schrijver/journalist/webredacteur het niet in zijn of haar hoofd heeft gehaald de dichtkunst in te zetten om clickbait te genereren.

 

 

Hoe

Wanneer we het hebben over de randvoorwaarde dat de woorden onbedoeld of per toeval poëtisch moeten zijn, dan is het lastig (althans voor mij) om niet te blijven steken op het niveau van semantische criteria. De woorden moeten, zo lijkt het, interessant zijn. Zij moeten iets filosofisch verantwoords en/of relevants zeggen. Toch missen we met enkel deze randvoorwaarde iets wezenlijks. Want we kunnen niet zomaar een pagina uit Heideggers Die Frage nach der Technik (1954) scheuren en deze met recht opvoeren als gevonden poëzie. Hoe goed het Martin dan ook wel of niet mag lukken om de technologie ter sprake te brengen in de loop van die heel-uitgescheurde, dubbelzijdig bedrukt pagina, het geheel van die tekst herken je niet als poëzie.

De randvoorwaarde dat de poëzie oprecht moet zijn gevonden heeft alles te maken met de herkenning van schoonheid. Maar dus niet het herkennen van een van te voren gedefinieerde en, met die definitie im Kopf, opgezochte schoonheid; zo’n schoonheid is niet gevonden, maar uitgevonden. De herkenning die nodig is voor oprecht onbedoeld gevonden poëzie treft de dichter onverwacht, maar zeker. De gewaarwording is hem of haar opgedrongen en wekt de dichter uit dienst esthetisch onbeduchte toestand. Noem het dat de dichter zich geaffecteerd vindt.

Hoewel het niet onmogelijk is dat de onverwachte herkenning de herkenning van een traditioneel formele perfectie is (stel je een dialoog tussen jezelf en een partner voor dat tot ieders verbazing de vorm aanneemt van een sonnet) komt de herkenning van de formele schoonheid van gevonden poëzie in de regel neer op de herkenning van een imperfecte, want natuurlijke vorm van schoonheid. Vergelijk voor het gemak diamanten. Of bloemen. Of mensen.

 


 

Bijdragen aan de reeks? Dat kan. Mail voorbeelden van gevonden poëzie of essays betreffende de gevonden poëzie naar: kopij@tijdschriftskut.nl