Twee gedichten

Bergschenhoek

Kwart over acht
op een donderdag
in het centrum van Bergschenhoek.

Achter mij wachten
twee mannen
op een bus.

Een vrouw loopt langs
staart me aan
niets nieuws
ook zonder zon.

De hemel, blauwgrijs
trekt zwijgend water
dwars door het rubber
van mijn zolen in
de naden van mijn broek.

Mijn lichaam koelt af
platvloerse kou in juli
een duif loopt langs
pikt, kijkt, gaat verder.

De stilte daalt in, weegt
trekt mijn hersens richting zuiden
tot ze raken en versmelten
met mijn angst.

Hoelang kan ik hier blijven zitten
totdat iemand mij herkent?

Ik zit op een bankje
en ik wacht op niets.

Inwaken

Toen ik tachtig jaar oud werd
droomde ik, dat ik jong was
en dat ik stond
bij de ingang
van een grot
gelegen in de heuvels van mijn jeugd.

Vanuit wiens schaduw
ik uitkeek
over het groene diepe dal
alwaar ik bij ons huis
mijn vader
lachend zag roken
in de tuin.

In de warmte van die grot
viel ik in slaap
en werd ik jaren later wakker
het huis was verdwenen
en ik had spijt
dat ik niet
voor het slapen gaan
de heuvel was afgedaald.

Toen verbeet ik mijn tranen
en ben ik maar vertrokken
hopend op het moment
dat de dagen van mijn leven
voorgoed waren geteld.